De banenmarkt
In een vorig leven: was het mijn tweede – of zat ik toen al op zeven? Ik vertiefte regelmatig met een kraamvol CD’s en LP’s op metalfestivals. Zo ook op één van de eerste incarnaties van Graspop. Het was er nog houtje-touwtje toen: minder dan 75 bands, één Biergarten, een overzichtelijke Metal Market en ergens op het terrein een pinpunt (heb ik van horen zeggen). Achter, in een verloren hoek, was Dixi-land. We hadden niet onze pasjes bij de telefoon, Johnny Cash was king. Sterker: we deden ‘het’ meestal nog zonder telefoon, de IPhone begon net in te raken. We spraken met elkaar, we keken uit waar we liepen en kregen te veel prikkels als er tijdens het lachen Seven-Up onze neus inschoot. De meeste neuzen gewend aan eenrichtingsverkeer.
Als onderdeel van de Non-Food, die stam van weekendnomaden – we kwamen elkaar steeds weer op een ander grasveld tegen – hadden wij groene, plastic polsbandjes. En een aantal privileges. Wij hoefden onze toiletten met slechts tweehonderd man te delen en de inhoud van onze busjes werd niet gecontroleerd. Ergo: wij standhouders namen naast de verkoopwaar zoveel mogelijk trays Schültenbrau mee. Een koude halve liter verkochten we voor twee Euro. Een winstmarge die wij zelf als ‘eigenlijk schofterig’ betitelden. Tegenwoordig ben je een sukkel. ‘Onder je jas houden, buiten pas opdrinken!’ Onze bussen verschilden niet zo heel veel van de karossen die nieuwe Nederlanders volproppen voor een zesweeks bezoek aan hun moederland. Behalve dan de inhoud aan extreme metal albums, drugs, de afwezigheid van (schoon)moeders en het feit dat bierblikken in elk vrij hoekje en gaatje gestoken werden, zelfs tot onder de handrem. Enfin.
In een grote circustent – de rood-witte banen beplakt met Ajax en Feyenoord stickers – was de markt. De geur van versgemaaid gras, die op zo’n festival bij aanvang aangenaam het reukorgaan kietelt, maakte alras plaats voor een zweem van zweet en bier en kots en zure modder. Waar de headbangers tot voorbij de hoge sportschoenen in zakten. Totdat de organisator bij een buurtboer een complete hooiberg opkocht. Eén baal per standhouder, ‘af te halen alhier’ – er was in allerijl een mooi kartonnen bord op een platte oplegger gespijkerd.
Na een verkoopdag van 10:00 – 22:00 sloot het marktterrein voor publiek en gingen wij met collega’s barbecuen en de laatste bands bekijken. Tot een uur of vier. Om de volgende dag weer fris en fruitig om tien uur de koopwaar aan te prijzen, natuurlijk. ‘Wil je er een tasje bij?’ Buiten het gewone publiek (zwarte polsbandjes), vrijwilligers (rode), kwamen ook muzikanten de markt op – hun witte polsbandjes belichaamden: ‘All Areas’.
Medewerker Teun: ‘Wat als we onze bandjes binnenstebuiten keren?’ Links achter het hoofdpodium in het VIP-dorp hebben we eerst, gezeten aan gedekte tafels, een copieus ontbijt – wat zeg ik? – ‘genuttigd’. De leden van het Duitse thrash combo die naar ‘onze band’ vroegen wilden ons geheim wel bewaren. Later kwamen ze nog LP’s kopen. Het hoogst haalbare – Douchen Tijdens Een Festival – wilde ik ook meemaken. Niet veel later stond ik gekleed in slechts mijn witte toegangsbewijs tussen een gitarist van een Finse folkmetal band en de heer John Michael Osbourne, bij het grote publiek beter bekend als Ozzy. Niet in de ambiance van een met Hilton logo betegelde badkamerwand, maar tussen discreet geplaatste Heras hekwerken met landbouwzeil. Ik zag tatoeages die de meesten van ons niet kennen.