Discretie niet verzekerd
Volgens de bouwtekening was de goedkope HEMA-tent 1.90 m lang. De voeten van mijn neef staken dan ook nog twaalf centimeter naar buiten. We baarden opzien op campings en langs de weg, waar wij als Mini en Maxi stonden te liften. Boeren, vissers en priesters namen ons mee – ja, zelfs moeders met kinderen – we zagen er onschuldig uit. Minder onschuldig waren onze intenties: zoveel mogelijk ‘couleur locale’ consumeren in Schotland, op deze ‘Guinness and Party Tour’, en in Newcastle een platenmaatschappij bezoeken. Onze zelfgemaakte shirts toonden een kabouter met een enorme harp op zijn rug. Vooral mijn neef stond deze bééldig, jammer dat het Wibra afdankertje maar tot zijn navel reikte.
Die tent bestond uit twee delen: een roze (‘Hij is oranje!’) binnentent en een blauwe buitentent. Elk in zijn eigen ‘sachet’. Aangezien een aanzienlijk deel van het budget op ging aan bier was de buitentent binnen vijf nachten al ‘kwijt’. ‘Waarschijnlijk op het bankje bij het toiletgebouw’ (waar we op een gammel Campinggaz-je nog een ei bakten – een lift van negentig kilometer terug). Slechts een kleine uitdaging voor inventieve kampeerders. Bij een kwekerij kregen wij tuinvuilzakken en isolatietape. Aan de rand van het parkeerterrein, op een picknicktafel, plakten we een buitentent aan elkaar, aan de hand van het HEMA-schema. Een lichtgroene buitentent. Samen met de roze binnentent was de ellende compleet.
We trokken noordwaarts met onze Doe Maar-iglo. Aan het staartje van de hype, we schrijven 1984. George Orwell mocht van mij een gitzwart hoofdstuk aan zijn dystopische roman toevoegen: over Big Brother die roze/lichtgroene kleding verplicht stelde. Met een nieuw volkslied, geschreven door Henny Vrienten. Als metalhead wilde ik ab-so-luut niet geassocieerd worden met ‘die band’, roze en/of lichtgroen. Er bestaan geen vakantiefoto’s van mij bij die tent. Officieel.
’s Ochtends pulkten wij die aanstootgevende puist zo snel mogelijk van het prachtige landschap en ’s avonds, ach, het was donker als wij de pub uitrolden.
Donker was het ook in de kelder van Neat Records, waar wij op een regenachtige dinsdagmiddag gewoon maar aanbelden. ’s Ochtends, op de gemeentecamping van Newcastle, kregen wij nog een mooi compliment van een negenjarig meisje. We beloofden haar de Doe Maar tent in Deventer te zullen bezorgen. We durfden niet meer te garanderen dat haar Barbie collectie er droog in zou blijven.
Maar goed, Venom dus. Deze invloedrijke metalband legde in de opnamestudio net de laatste hand aan hun magnum opus ‘At war with Satan’. Als wij de geluidsdiscipline in acht namen – ‘bekken-dicht-bij-rood-licht’ – mochten wij daar best bij aanwezig zijn. Als schaduwen gleden wij naar de driezitsbank achterin en keken over een enorm mengpaneel naar de geluidsdichte ruimte. Waarin Cronos, Mantas en Abaddon zich in het zweet werkten. Ik was groot fan van hun vorige album ‘Black Metal’ en voelde mij zeer bevoorrecht. Deze band, bekend van oorverdovende liveshows en ‘gevaarlijk veel vuurwerk’ kon wel eens wat worden!
Later in ‘The Local’, om mij te pesten, vertelde mijn neef van de Doe Maar tent. Helaas ging de vertaling de mist in. Zanger Cronos vroeg, wijzend op mijn shirt, of die leprechaun ook van ‘Do Butt’ hield.