Strandleven
‘I’m leaving on a jetplane, don’t know when I’ll be back again.’ – een tekstregel van John Denver, een flard van de soundtrack van mijn jeugd. We schrijven jaren 80. Denver kwam iedere dag ongenood onze huiskamer binnen, evenals Don McLean. Ik bood dapper tegenwicht met de eerste platen van Iron Maiden en Metallica en haalde mijn zusje over naar het andere kamp. McLean zou ik later, veel later, op artistieke merites gaan waarderen, John Denver bleef voor mij altijd een kwezel. Zijn eigen ‘jetplane’ is hem trouwens nog fataal geworden. Veel is er sinds die tijd veranderd, veel is ook hetzelfde gebleven.
Ook ik wilde het staartje van de jeugdjaren zo snel mogelijk achter mij laten, net als de alledaagsheid, en de Biblebelt. Die afstand hoefde geen vliegafstand te zijn, liever een vuilniszak-met-was afstand. Zó togen wij destijds met de vriendenclub één voor één naar de provincieplaats, dertien kilometer verderop. Toch al een andere provincie, dat was tenminste iets. Het was een kleine stap voor de mens, maar een grote sprong.. In de stad kwamen we de kroeg zowat niet uit, maar vóór de Grote Sprong beleefden wij nog één heerlijke, lange zomer aan het Randmeerstrand.
Ik ben en blijf een natuurzwemmer. Beetje vies water in de bek geeft niets, ik krijg regelmatig ergens wel een vieze smaak van, het went. Inmiddels woon ik … nòg verderop. Google Maps gaf mij zojuist de realisatie dat 37.6 km de maximale afstand is die ik mijn leven ben opgeschoten. En over opgeschoten gesproken: wij hingen (Newspeak: chillen) in onze jonge jaren met gettoblasters en kratjes goedkoop pils aan dat strand en raakten nergens bij betrokken.
37 km en minstens evenveel jaren verder ging ik pasgeleden met meisje-mijn naar het Lek-strand bij Tull en ’t Waal. Wat zocht ik? Beelden van vóór mijn verloren onschuld, van zomer-in-Holland, ongecompliceerd zwemvertier?
Het rivierstrand onder de rook van Utrecht (ik ga niets onaardigs zeggen over die rook, bij Sara Lee ruikt het vaak erg lekker) is onderverdeeld in drie ‘veldjes’. Op drie plekken kun je te water. Wij kozen ervoor om helemaal naar het einde van het parkeerterrein door te rollen en kwamen vanzelf op het verste stuk strand. Een soort verlaagd-duinpad leidde naar het water. Aan weerszijden waren twee grote, Marokkaans-Nederlandse families neergestreken. De vrouwen zaten met hun rug naar het water en de zonsondergang. Ik had met ze te doen, het was een warme dag. De meegebrachte zonnebrand was voor de overige gezinsleden. Bij een lokale klimaatcrisis is het: ‘mannen en kinderen eerst!’. De kleinsten verbleven op het strand, de mannen vermaakten zich op het water. Met hun jetski’s.
Op het moment dat wij er wilden zwemmen waren acht skiërs actief. Zo’n rivier-tje, zo’n Lek, is niet dusdanig breed dat er dan nog veel zwemruimte overblijft. Een handjevol zwemmers bleef sneu maximaal twintig meter uit de kust. Ik voelde mij als in een binnenbad met voorbij baan 3 acht flitsend snelle haaien. Ik vroeg zo’n knaap naar zijn éénpersoons waterraket. ‘Hij gaat 120, het is een monster!’ Later, thuis, op de Grote Computer (ik zit zo weinig mogelijk in mijn telefoon) zocht ik ze eens op, die jetski’s. Je hebt ze al, tweedehands, vanaf een kleine achtduizend euri. Dat is nog wel zonder iBR (intelligent Brake and Reverse). Intelligentie apart leverbaar.
Het is wel wat veranderd, aan het strand.