Skip to main content

Lopen

Met meisje-mijn trok ik naar de zuiderzon. De maan was gedrenkt in honing, overdag traden wij ver buiten het gebaande pad. Door schaarste aan elektriciteit bleven Kinderen voor Kinderen met hun ‘Op een onbewoond eiland’ dagenlang bij mij rondzingen. Verder hadden wij het fijn. Wat opviel: De mensen op Madagaskar lopen. Op dit ‘achtste continent’ zijn ze met zijn dertig miljoenen (dertig jaar geleden waren het er nog maar twaalf miljoen). 96% daarvan leeft onder wat wij de armoedegrens noemen. Tot zover de statistieken.

Ze lopen. Tussen de dorpen. Tussen steden en dorpen. Op hun hoofden manden met wasgoed, met eieren, met stokbrood(!) Over hun schouders dragen ze grote takkenbossen. Dat beeld deed mij denken aan een Led Zeppelin hoes – ik heb een oude ziel. Zeer, zeer zelden zie je iemand met een mobiele telefoon. Bellen. Digitale zombies heb ik hier nog niet waargenomen, het hele dorp zou de eerste uitlachen. ‘It takes a village to raise a child’- zoiets.

Kijkt u weleens naar een zombiefilm? Bij mij gaan er ook weken voorbij, hoor. Ik moest op Madagaskar meer dan eens denken aan de serie ‘The Walking Dead’. Na zestien seizoenen zijn er bijna geen mensen meer (niet aangebeten en tot ondode getransformeerd). Alleen in zulke films en op festivals zie je zoveel mensen lopen als op Madagaskar. ‘The Walking Dead’ lijkt mij een verhaal dat zichzelf opheft? Of komt een slimme scenarist met een twist, een happy ending, waar zombies langzaam terug mens worden? Een beetje wat je ziet als iemand zijn telefoon weglegt.

Ze lopen, de Malagassiërs. Niet met milkshakes, of koffie-met-havermelk. Helemaal niet met koffie, of iets anders te drinken. Of een snack. Wat je ook niet ziet: skaters, een elektrische step – of selfiesticks. Homo Ludens wordt hier in de evolutie later bijgeschreven. Het begrip ‘selfie’ krijg je hier buiten de stad nauwelijks uitgelegd. Na de foto (NA permissie) kijken ze graag mee, op het schermpje, naar het resultaat. Sta je daar als witte westerling, in je eerstehands, onverstelde kleding tussen de lokale bevolking, elkaar aanwijzend, gierend van het lachen.

Welke wasmachine, welk verjaardagscadeau, welke vakantiebestemming, welke gordijnen, welk restaurant, welk toetje. Die keuzestress kennen ze niet. De mensen op Madagaskar lijken blij met weinig. Een speelhal kan een rieten hutje zijn met daarin één aftands tafelvoetbalspel. Ik zag een bioscoop (alles gebeurde in ‘zaal 1‘): een uit rivierklei en zeboestront opgetrokken ruimte, met een zonnepaneel op het dak. Tien mensen en een laptop, het paste nèt. Spel en film kostten een dubbeltje – die kunnen ze maar één keer omdraaien.

O zeker, er is ook openbaar vervoer: de taxi brousse. De Ford Transit (vaak nog met Europese reclame) met plaats voor acht vertrekt pas als er vijftien passagiers zijn. Kinderen , kippen, geiten en je oma worden op schoot genomen. Achterin staat een man die de deur openhoudt, zodat niemand bezwijkt. Dit is zijn baan. Alle bagage wordt muurvast op het dak gesnoerd, de wegen zijn legendarisch slecht. De kwalificatie ‘de Camel Trophy is voor watjes’ zou hier een compliment zijn.

Het enige stenen gebouw in de dorpen is vaak de kerk, van de God die wij ze brachten. Ieder orkaan seizoen wordt een deel van het dorp weer opgebouwd. Verder heeft die kerk ze ook niet veel gebracht zo te zien, behalve vintage kleding: ‘Scherz, No 1 Hamburger Baustelle’, ‘Florida is the best’.

Zomaar wat overpeinzingen terwijl ik terugvlieg naar mijn land van melk en honing. Hoelang blijft de melk nog houdbaar, de honing zoet?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Leave a Reply